maandag 27 juni 2022

Wanneer god slaapt

Ik heb een hypothese over de hersenen van mijn zoon. 
Mijn zoon is autistisch.
'Okee, eh...,' zul je vragen, 'Wat? Ik bedoel.... Hypothese? Je hebt dan toch een diagnose? Waarom heb je dan een hypothese nodig over de hersenen van je zoon?'
En dat klopt natuurlijk.
Maar wat het is, wat ik probeer is, een beetje zoals Albrecht Dürer een bijzonder goed gelijkende  houtsnede van een neushoorn maakte enkel op basis van verhalen en beschrijvingen zonder ooit een neushoorn in het echt te hebben gezien, wat ik probeer is mij een beeld te vormen van wat er zich in het hoofd van mijn zoontje afspeelt. Omdat daar, binnen in dat hoofd, de wereld anders is, anders werkt. De natuurwetten zijn volkomen verschillend, dingen vallen omhoog, de ruimte is niet gekromd maar gebocheld, woorden hebben geen betekenis maar alleen maar kleur en smaak.
Als je hem intuïtief probeert te begrijpen, kom je niet ver. Hij is als een kat temidden van een roedel honden. Zijn staart omhoog betekent niet per se dat hij in een goed humeur is, zoals wij honden misschien denken. 
Dus hebben we een extra bril nodig als we naar hem kijken. Zonder zo'n bril is hij een wazig, verontrustend, onbegrijpelijk mens-achtig wezentje. Iets vreemds in het omhulsel van een jongetje.

Revolution in the brain


Revolution in the brain

Mijn hypothese is als volgt: Maus zijn brein is altijd in een staat van revolutie, van opstand, protest. Er is een constante cycloon van vermengde gedachten, indrukken, affecten en emoties die door zijn hoofd ronddraaien. En deze constante onrust weerhoudt hem ervan adequaat te reageren, weerhoudt hem ervan een begrip te vormen over de wereld om hem heen en de mensen daarin. En noopt hem om elk stukje van die wereld wat hij begrijpt, eindeloos te herhalen. Omdat hij alleen aan die kleine onderdelen houvast heeft. Hij kan alleen subsecties van de werkelijkheid begrijpen, maar ze niet aan elkaar knopen. Het wordt nooit één enkele wereld waar hij in leeft. En hij lijkt door die subsecties van de werkelijkheid te worden opgesloten, opgezogen, rondgetold.

Frontale aanval

Maus scoorde vrij laag op een IQ-test, ongeveer 52/56 of zo, op het cognitieve en performale gedeelte. En dat verbaasde me. Zijn ogen zien er altijd zo helder en levendig uit. Intelligent.
En ik weet, uit de boeken en documentaires en websites over autisme, wat er anders is in zijn hersenen. Dat waar wij, de hond-mensen, de eindeloze hoeveelheid aan prikkels en informatie uit de buitenwereld in banen leiden, waar onze hersenen een deel van al die informatie gewoon als niet relevant en niet ter zake doend uitsluiten of negeren, waar wij als het ware een veld met een aantal platgetreden paden hebben om ons langs voort te bewegen, daar heeft Maus het hele veld voor zich liggen, zonder sporen, zonder paden, elke stap is een splitsing. Elk grassprietje is belangrijk of kan belangrijk zijn.
De wereld is een voortdurende frontale aanval, in plaats van iets om naar te kijken, en in te leven.

Mijn naam heet Maus - c Jenne Bleijenburg

Maar, ondanks die IQ-score, weet ik dat hij een slimme jongen is. Ik kan dat op de één of andere manier voelen. Dat klinkt natuurlijk als een vader die koste wat kost het lage IQ van zijn zoontje probeert te ontkennen. Nog afgezien van het feit dat het, omdat die door mij veronderstelde verborgen intelligentie blijkbaar niet tot uiting komt, een betekenisloze propositie is. Omdat het onkenbaar is. Evidentie trancedent.
Zoals een boom die omvalt in een bos waar niemand dat ziet. En er zelfs geen vogels of eekhoorns zijn die het waarnemen. Zo'n boom kan net zo goed niet zijn omgevallen. Ik bedoel: Misschien kunnen mijn twee andere zoons krokodillen wel helemaal naar de maan gooien, maar dat we daar aangezien we hier geen krokodillen bij de hand hebben nooit achter gaan komen.

Maar toch, ik geloof dat er ergens in dit vreemde jongetje een intelligent kind zit. Als een vogel in een kooi.
En "vreemd" is hij.
Zodra je een gesprek met hem aangaat merk je dat er iets aan de hand is. Hij begint meestal met een grappige of eigenzinnige opmerking, maar vanaf dat moment loopt een dialoog al snel uit de hand. Hij praat alsof hij een Formule 1-auto is die over een slingerend B-weggetje probeert te rijden. Met bomen links en rechts en hier en daar een onverwachte koe.


"Dus hij is niet zo slim, maar je gelooft dat hij intelligent is?" zul je zeggen, "Klinkt hier niet als een bijzonder consistent verhaal. Hoe verzoen je deze logisch tegenstrijdige stellingen?"

Leuk dat je dat vraagt.

Ik denk dat het zo zit: Door de verstoorde informatieverwerking in zijn hersenen, waar sommige delen niet lijken samen te werken zoals zou moeten, ziet hij niet wat wij zien. Onze wereld en zijn wereld zijn fundamenteel onvergelijkbaar.  Je merkt dat al aan de manier waarop hij praat: soms lijken woorden gewoon uit hem te sijpelen. Rare woorden, mooie woorden. Zinnen als exotische vogels en biotopen. Hij spreekt als een dichter, maar dan een dichter uit een ander land die een eerste proefversie van een woordenboek gebruikt, vol misdrukken en errata. Een dichter die herhaling één de belangrijkste dichtvorm vindt. En hoe grappig hij soms ook spreekt,  er zit ook een element van wanhoop in. Alsof hij weet dat zijn woorden niet betekenen wat hij wil dat ze betekenen. Dat zijn taal ergens anders thuishoort, in een andere wereld. De wereld van Maus.

Het is misschien een gezocht zijspoor, maar als ik naar hem kijk denk ik vaak aan Berkeleys verklaring voor de continuïteit  in de volgens hem Fenomenalistische wereld. (Daar moest ik echt om lachen toen ik het voor het eerst las.) Berkeley dacht dat de dingen geen onafhankelijk bestaan ​​hebben, maar alleen bestaan ​​als ideeën in een geest. Een boom die omvalt in een bos waar dit omvallen door niets of niemand wordt waargenomen valt niet om. Maar zo'n wereldbeeld roept dan de vraag op: Hoe komt het dat objecten continu lijken te bestaan ook wanneer je even niet kijkt. Wanneer je je lunch in een lunchbox doet, is de lunch er nog steeds als je de box drie uur later opent. Terwijl er in die tussentijd niemand naar gekeken heeft.
Berkeley verklaart dit door te stellen dat deze continuïteit het bewijs is voor het bestaan van god. (En ik neem aan dat zijn god de God met een hoofdletter G is, en niet een van de vele goden uit bijvoorbeeld het pantheon van de Hettieten.)
Omdat die God degene is die altijd naar alle dingen kijkt, die alles in de gaten houdt, als een reusachtige alziend oog, een Big  Brother

Als we deze conclusie extrapoleren, is het ook het bewijs dat God ogen moet hebben die heel anders worden gehydrateerd dan onze ogen, want het impliceert dat deze god nooit mag knipperen. Misschien is er wel een engel voortdurend bezig er vocht overheen te spuiten met een plantespuit ofzo.... Maar dit terzijde.

Ik denk dat Maus verloren is in een wereld zonder deze god, zonder Berkeleys God. In zijn wereld waar mensen, dingen en situaties verdwijnen en weer verschijnen. Waar geen allesomvattende structuur is. Geen continuïteit. Het is een fragmentarische wereld; fragmentarisch op zowel het conceptuele, ruimtelijke, als ook het temporele vlak.
Zo naar hem kijken verklaart veel. Geeft mij houvast.
Ook al krijg ik er ook een machteloos gevoel bij.
Omdat ik geen god in zijn wereld kan plaatsen die alles goed zal maken.
Die de gebeurtenissen aan elkaar koppelt.
Die een patroon breit in de eindeloze loshangende kluwen van gebeurtenissen.
Omdat ik de manier waarop zijn hersenen werken niet kan veranderen.

Maar ik hoop dat hij ouder wordend meer zal gaan begrijpen, dat we hem de mentale instrumenten kunnen geven waarmee hij de onrust in zijn hoofd kan temmen. Dat hij, hoewel meer afgeleid en bewuster van elke beweging en elk detail om hem heen dan de meesten van ons, zijn weg zal kunnen vinden in deze stuurloze wereld. In dezelfde draadloze en goddeloze wereld als die waarin ik leef.



dinsdag 7 juni 2022

Astronaut

 Mijn derde zoon is een soort astronaut. Hij beschouwt zijn eigen lichaam meer als een pak dan als iets wat hij zelf is.

Ik maak me vaak zorgen dat hij te ver gaat, te  hoog vliegt, zonder na te denken weg zweeft, als een ballon na een al lang afgelopen kinderfeestje. Dat hij niet meer terug kan keren naar hier, naar de aarde. Naar de bomen, de auto's, de vogels zonder naam. En naar mij, en naar zijn broers.

Hij is een astronaut die ergens tussen zijn eigen geest en de wereld in reist. En verdwaalt. Hoewel je het eigenlijk geen verdwalen kunt noemen wanneer er nergens een weg is of een plek om aan te komen.

Ook de berichten die hij stuurt zijn verontrustend en niet altijd begrijpelijk. Het lijkt alsof de woorden door elkaar heen lopen, als waterverf, vervormd door statische interferentie. Als een radio net naast de zender. En als ik hem iets vraag, lijken zijn antwoorden antwoorden op vragen die ik hem weken geleden heb gesteld, of vragen die ik hem pas over een jaar of twee zal stellen.

Soms ben ik dan, als ik met hem aan het praten ben, bang dat ik hem nooit meer zal kunnen bereiken. Dat iemand, een verontrustend eng geslepen iemand, binnen in hem is gaan wonen, daar op één of andere manier terecht is gekomen, op de vlucht voor iets gevaarlijks, iets met klauwen en snijtanden en vreemde apparaten om de tijd mee om te keren, dat die iemand hem heeft weggegooid en zijn stem opgenomen, of een bandje of een geheugenstick, en mijn vragen probeert te beantwoorden met samples van die opnamen. Maar dat dat wezen in hem dan niet een correcte combinatie van woorden kan vinden.  In de haast om te antwoorden maar wat aanrotzooit, bang dat ik erachter zal komen dat hij daar is gaan wonen. In mijn zoontje.

En dan alleen maar woorden.
Betekenisloze woorden.
Woorden als muggen. 

Tot nu toe keert hij altijd terug, mijn zoon. Van waar dan ook. Van overal waar hij niet geweest is.
Dan zie ik dat zijn ogen mij zien. En dat hij een kind is, een klein kind. Een jongen met haar en vingers en een neus en voeten en kleren die net iets te groot, een hemd achterstevoren, een sok maar half aan. Geen drukpak, geen slangen, geen oneindige lege ruimte tussen ons in.

Dan kroelt hij tegen mij aan, kruipt op mijn schoot. Net als zijn broers een paar jaar eerder. Kietel me papa, kietel me! Gooi me in de lucht!

Dan gaan we naar de slaapzolder (we slapen daar met  zijn vieren, alle jongens en ik) en maak ik een hoge stapel van alle matrassen en kussens. En als de stapel hoog genoeg is, dik genoeg, pak ik hem op en smijt hem met een grote boog er boven op. Poef!
Dan rolt hij om, staat op, en rent weer naar me toe. "Nog een keer!"
Honderdduizend keer. 

Niets leuker dan een kraaiend kind hoog in de lucht te gooien.

Maar nooit te hoog.

Omdat hij nogal zwaar wordt de laatste tijd.

En je weet nooit hoe lang hij daar blijft......


Maus - c Jenne Bleijenburg



zondag 5 juni 2022

Opa is dood

In de woonkamer hangt een foto van mijn vader. Wat slordig geprint op een A4tje, want ik ben niet zo van het inrichten en de binnenhuisarchitectuur. Op een dag stond Maus daar al een tijdje naar te staren.

 - Mag ik hem halen?

- Wie?

opa - c Jenne Bleijenburg
- Opa, in de foto.

- Opa is dood Maus.

- Opa is niet dood!

- Jawel. Opa is wel dood.

- Maar ik kan toch wel daar naar die foto om hem te halen?

- Nee, je kunt de foto niet in.

- Jawel. En dan zet opa zijn bril op en loopt met lange lange benen naar huis.

- Opa kan niet meer lopen Maus.

- En dan bakt opa een chocoladetaart!

- Opa bakt geen chocoladetaarten meer Maus.

- Zeg maar: "Ja, je mag opa wel halen, jochie."

- Je mag hem wel halen, maar je kunt hem niet halen.

- Je moet je kop houden!


Opa en de musketier - c Jenne Bleijenburg


























Maus begreep er niets van, van de dood.

Alsof wij er iets van begrijpen, dat de goedlachse man die mij ooit hoog de lucht in gooide en weer opving, dat die nergens meer is. Of nog wat as illegaal verstrooid langs de IJssel. Dat er alleen nog flarden van hem zijn in mijn hoofd, en in gesprekken, in de mensen die hem kenden, en in foto's. Sommige slordig afgedrukt op een al wat vergelend A4tje. En dat over twintigduizend jaar niemand meer zal weten wie hij was. 
Of misschien dat ze deze tekst vinden en ontcijferen...
Dat zou kunnen.
Maar dan weten ze niet of ik hem verzonnen heb. 

Maus staat vaak naar die foto van mijn vader te kijken. En vaak herhalen we dan (bijna letterlijk) bovenstaand gesprek. Hoewel hij langzaamaan minder boos wordt. Het is meer een ritueel geworden.

Mijn vader was gek op hem, op zijn vreemd onhandige kleinzoon. En maakte zich zorgen. Toen hij wist dat hij ging sterven wist hij wel min of meer wat er van mijn twee oudste zoons terecht zou komen, van de wat wazige dromerige maar eigenzinnige Theunis, en van de helder argumenterende hermetische Willem, maar van Maus.....Wat moest er van dit wolvenkind terecht komen...?

Toen hij stierf was Maus zes. Of zeven. Maar zijn hoofd ongeveer drie of vier. Zijn hoofd groeit langzamer dan zijn lichaam. Zijn lichaam is op het moment dat ik dit schrijf een meter negentig ofzo, maar zijn hoofd ergens tussen de vier en vijf.
Of honderd.
De tijd raakt verloren in zijn hoofd. 
Ik kan hem ook nooit uitleggen wat morgen is, of gisteren. Dat haalt hij ook altijd door elkaar. 
Maar dat is een verhaal voor een andere keer.

Wat ik wilde vertellen is dat toen zijn opa overleed ik bang was dat hij er niets van zou begrijpen, dus ik had bedacht dat het slim zou zijn hem mijn vader in de kist te laten zien. Dat hij het dan zou geloven. Dat hij dan niet zou denken dat we zijn opa ergens in een geheim kamertje voor hem verborgen hielden ofzo. 
En zijn eerste reactie, toen ik hem en zijn broers meenam naar de kist, was ook veelbelovend. Met een licht ontzag keek hij naar de wasbleke man daar in die kist.
Maar mijn vader zag er natuurlijk anders uit dan toen hij nog leefde. 
Bovendien had mijn moeder besloten dat het gek was om hem met zijn bril op te begraven. Omdat je toch niets meer ziet wanneer je dood bent. 
Je kunt dezelfde redenering op kleren loslaten, omdat je het ook niet meer koud hebt als je dood bent. En je je ook niet schaamt dat je in je blootje ligt opgebaard.
Maar logica en verdriet moet je niet mengen, dat weet ik best wel.

In ieder geval, toen we weer bij de kist wegliepen keek Maus me licht verward maar hoopvol aan en zei:
Maar die andere opa is gewoon thuis, hè? Met zijn bril op en zijn lange benen om te lopen.



zaterdag 4 juni 2022

Naakte vrouwen

 

Vandaag had ik me weer eens verslapen. Lag om half 4 nog wakker en kan me vaag herinneren dat de wekker om 7 uur ging en dat ik dacht:"Hop Egbert, opstaan. Straks sukkel je weer in slaap." Om vervolgens puur op wilskracht weer in slaap te sukkelen.... En om 8 uur wakker te schrikken....
Anyway, dan missen we Maus' busje en moeten we fietsen. Is een tocht van ongeveer een half uur. Ik vooruit en Maus er tevreden babbelend achteraan.....
"We gaan naar school he pappa?"
"Ja, we gaan naar school."
"Want het is vrijdag he?"
"Ja, het is vrijdag."
"En er waren geen zumbies op de dijk."
"Zombies. Nee, geen zombies."
"En ook geen naakte vrouwen, he?"
(Bij autistische kinderen moet je af en toe oppassen met wat voor grappen je maakt.)
"Eh, nee. Die ook niet."
"En geen olifanten."
Nee, geen olifanten, naakte vrouwen of zombies op de dijk. 
Gewoon, een rustige morgen op de fiets met hier en daar een verkeerd geplaatste grap en een verbaasd kijkende voorbijganger.....


vrijdag 3 juni 2022

Ehrenfest be damned!

Maus in het bos - c Jenne Bleyenburg
Anna is Anna. Op haar stoel, haar jurk net wat te ver omhoog, haar mond net niet ver genoeg open, haar haar saai in een knotje, alleen maar om aan te geven waar ze aan de bovenkant ophoudt. Zo zegt ze dat zelf. Hier stop ik, en dan legt ze haar hand op haar hoofd. Woelt haar haar door de war.

Hier stop ik.
Aan het einde van mijn vingers, waar mijn voeten de grond, waar mijn jurk begint.
Ze was, toen ze kleiner was, altijd muisstil. We dachten eerst dat ze niet kon praten, maar later, veel later vertelde ze mij een keer dat ze als kind dacht dat je woorden maar één keer kon gebruiken. Meestal zat ze als een slakkenhuis opgekruld op haar krukje, te neuriën, haar pop te kammen. Dagenlang, tot haar pop geen haar meer over had. Soms kocht ik dan maar een andere pop, sneed daar de bovenkant met haar en al af, en plakte dat bovenop haar pop wanneer ze sliep. En dan ging ze de volgende morgen gewoon verder met kammen. Alsof het heel normaal was, dat het haar in een nacht weer terug groeide. Kammen, kammen, neuriën, kammen. Tot daar ook weer al het haar af was. Haar pop heeft wel vijf extra lagen huid bovenop haar hoofd, een soort jaarringen als je haar door zou zagen (maar dat doe je natuurlijk niet) vol gaatjes waar de haren hebben gezeten.
Die pop heeft ze nog steeds. Manilusem. Zo heet ze. De pop bedoel ik, Anna niet, natuurlijk.
We moesten vaak om haar lachen, toen ze nog een klein meisje was. Omdat ze domme dingen deed. Grappige domme dingen. Water in haar schoenen gieten met het gietertje dat ze van mijn vader had gekregen, en daarna huilen omdat ze natte voeten kreeg. De vis van Selma vrij laten in het bos omdat ze bang was dat hij duizelig zou worden in zijn kom.
God, wat was Selma boos.
(Hoe heette die vis ook al weer....)
Ze vond niks fijner dan in de moestuin zitten wanneer het geregend had, in een plas, en zichzelf helemaal insmeren met de klei. Tot ze eruitzag als een kleine Golem, en het bad verstopt raakte wanneer ik haar weer probeerde schoon te krijgen.
Ze was een mooi meisje.
Maar verwarrend. Ik had altijd plezier wanneer aardige oude dametjes haar aanspraken in het park. Omdat zo'n goedbedoeld gesprek "Goh meisje, wat heb jij een mooie strik in je haar" al vaak na een zin of twee volkomen van het spoor raakte.
"Je hebt zelf een strik in je haar!"
"Maar meisje, ik heb toch geen strik. Kijk maar, ik heb krullen."
"Ik heb ook krullen."
"Jij hebt geen krullen toch. Maar dat is niet erg hoor, je hebt prachtig haar."
"Mijn pappa slaat vissen dood."
"Oh?"
En dan een wat onrustige blik naar mij.
"Met een platte stok."
"Oh, is je pappa visser?"
"Nee, hij slaat vissen dood. En hun ogen rollen er dan uit."
Meestal redde ik de verwilderde dame dan met een grap:
"Het is een vreemd kind, zoals u hoort. Ik heb haar gevonden in een doos."
Of
"We hebben haar gevonden in het bos. We denken dat ze door de wolven is opgevoed."
Mijn mooie, maffe meisje.
Maar nu is ze groot, en ik oud. Nu lachen de kinderen niet meer om haar. Nu vinden ze haar een beetje eng, zoals ze met haar haar alle kanten op, en haar ogen als spleetjes, naast me voortwaggelt.
Malle Detze.
Ik weet niet waarom de kinderen haar Detze zijn gaan noemen. Ze heet gewoon Anna.
En ik ben niet sterk genoeg. Niet sterk genoeg meer om haar nog op mijn schouders te tillen en rond te rennen om haar aan het lachen te maken. Hikkend van het lachen. Of haar met een grote zwaai op het bed gooien, wel honderd keer, tot mijn armen er zeer van deden.
Ik ben te oud. (Ik moet huilen wanneer ik dit schrijf. Ik wil niet oud zijn en dood gaan. Ze gaat daar niets van snappen. Waar ik blijf. Waarom ik niet meer kom. Ik wil haar nog zo graag met een boog op een stapel matrassen...)
Hoe graag zou ik dat willen.
En eigenlijk zou ik willen dat ze iets dommer was dan ze is, dat ze het nog iets minder goed zou snappen.
"Ik ben malle...."
Ze zit daar maar, op haar stoel. Droevig of boos of eenzaam. Ze kan het nooit zo goed vertellen. Omdat ze weet dat ze niet krijgt wat de anderen krijgen. Dat ze niet kan wat de anderen kunnen. Dat zij alleen maar poppen en geen babies. Dat zij geen eigen huis, met een theepot, en een man die het gras maait (waarom haar dat zo fascineert heb ik nooit begrepen). Een man met een baard, net als haar zus.
Ik zou haar zo graag nog even op willen tillen en haar hoofd op mijn schouder, rondjes door de kamer en tegen haar fluisteren dat alles goed komt. Dat alles goed komt, kleine Anna.
Maar het komt niet goed. Het komt nooit goed.


woensdag 1 juni 2022

Monsters en sjacherijnige kabouters


Ik heb jarenlang volgehouden om Maus voor te lezen voor het slapen gaan. Maar op de een of andere manier komen verhalen die je vertelt niet aan, lijkt het. Z'n geest dwaalt af door bijgeluiden, een vlieg die rondzwemt, een auto ver weg. Filmpjes volgt en snapt hij wel, die houden zijn aandacht vast, maar gesproken woorden verdwalen in zijn hoofd. Veranderen van taal in vormeloze geluiden, zonder kleur of smaak..

En wat ik de laatste tijd veel doe is teken-vertellen. Terwijl ik vertel maak ik al verzinnend tekeningen. Ik bouw het verhaal langzaam uit. Ik begin bijvoorbeeld met een weg waar een vrouwtje overheen loopt. Ze zingt een liedje en mompelt wat in zichzelf.
"Hallo Maus," zegt ze in het voorbijgaan.
Maus kijkt me dan vragend aan.
Zeg maar "Hallo mevrouw," zeg ik dan.
"Hallo mevrouw," antwoordt Maus dan braaf.
En dan teken ik er na een paar rondjes een konijn bij. En dat vrouwtje gaat het konijn aaien. Maar dat konijn vindt dat vervelend, want daar wordt zijn vacht zo vettig van.
"Loopt u maar verder hoor mevrouw, ik hoef niet geaaid."
Maar op haar volgende rondjes aait ze hem weer. En die keer daarna weer.  Et cetera.

De derde keer gaat Maus van te voren al grinniken. Dan heb ik hem mijn verhaaltje in gelokt.
"Ze gaat hem weer aaien he?"
En dat konijn wordt steeds sjacherijniger.
En een paar rondjes later ligt er ineens een reus langs de weg te slapen. En niemand weet waar die zo ineens vandaan komt. 
Een reus met een bijl. Een reus die hoofden afhakt.
Enzovoorts enzovoorts.

Maus geniet van de herhaling, en omdat het verhaal en beeld is blijft hij erbij. Komt het verhaal binnen.

En ik vermaak me ook prima. Omdat het fijn is je kind te zien lachen. En omdat ik dan wanstaltige sprookjes mag verzinnen, vol sjacherijnige kabouters  en  zielige    
                       m o n s t e r s.




Een vreemd kind



Het is een vreemd en fascinerend kind, mijn Maus. Hij ligt vaak wakker 's nachts. Als baby al. Altijd vrolijk. Dan draait ie wild, schopt tegen het voeteneind, en babbelt hij halve zinnen. Of het begin van een zin, of het eind van een zin. Omdat ze gewoon ergens in zijn hoofd beginnen en pas halverwege naar buiten komen. Of andersom.

En 's ochtends als we wakker worden houdt hij zijn ogen stijf dicht. En wanneer ik dan zeg: "Kom Maus, we gaan ontbijten," antwoord hij steevast met:
"Ik kan je niet zien, hè?"
"Waarom niet?"
"Ik heb mijn ogen nog dicht."
"Doe ze maar open jochie "
Het is fascinerend, mijn zoon nummer 3, hoe volledig anders zijn hersens werken. Hoe de wereld daarin zich herhaalt en herhaalt. Waar wij een weg zien ziet hij een rotonde. Waar wij een deur zien ziet hij de pin waar de klink mee vastzit. 
Ik heb geloof dat hij alleen de dagelijkse dingen begrijpt, je schoenen aandoen, om 8 uur je jas aan, vandaag geen broodjes mee, dat soort dingen, maar dat hij ze begrijpt zoals ik kleuren begrijp.
Niet inhoudelijk.
Ik bedoel... Hoe leg ik dat uit?
Ik zie, achteraf, wel dat sommige kleuren niet bij elkaar passen, maar ik begrijp het niet. Van te voren weet ik het nooit. En eigenlijk snap ik ook niet waarom we vinden dat sommige kleuren niet bij elkaar passen. Misschien vanwege dezelfde reden waarom sommige combinaties van tonen niet harmonieus zijn.
 
Ik merk dat wanneer ik Maus en zijn reacties probeer te begrijpen, zoals nu, dat ik dan altijd verdwaal in een poëtisch landschap van metaforen, terwijl ik bij mijn andere jongens, wanneer ik over ze nadenk, een kamer vol redenen en drijfveren aantref.

Het is een vreemd en fascinerend jochie.
Of had ik dat al gezegd?

De puzzel van het vaderschap

 Inadequaat. Zo voel ik me soms. Zeker wanneer ik moe ben. Dan komt Maus uit school, gaan we bladeren harken en met kruiwagens lopen. Vindt ie leuk. Maar na een tijdje wil hij naar binnen om te spelen. En ik speel dan mee, met poppetjes, bouwstenen, klei, etc. Ik probeer dan dingen voor hem te verzinnen. Maar ik weet vaak niet of hij zich vermaakt. Bijna alles klinkt voor hem als een klusje. Met klei vraagt hij altijd wat hij moet maken. (Maak maar een worst.) En Nu? (Maak nog maar een worst.) En nu? (Maak maar een poppetje.) Hoe moet ik een poppetje maken?

Of:
"Waar wil je mee spelen Maus?"
"Waar wil ik mee spelen? "
"Ja, waar wil je mee spelen?"
"Jij moet zeggen waar ik mee wil spelen!"
En ik dan, radend waar hij naar kijkt:
"Met de legobus."
"Oh. Moet ik met de Legobus spelen?"
Hij vind het wel heerlijk wanneer je een beetje naast hem zit te spelen. Dat doe ik dan maar vaak. En de jongens ook. Na het eten. Vaak als ze eigenlijk moeten afwassen. Ik vind dat dan gezellig en doe dan de afwas terwijl de jongens wat met Maus keuvelen. Niet dat ze het daarom doen, het zijn meer een soort secundaire arbeidsvoorwaarden van het een autistisch broertje hebben. Ze gaan ook vaak met hem stoeien, dan rennen ze van hot naar haar en vergaat horen en zien.
En tegenwoordig vaak "Jezus, wat wordt je sterk!"
Hij schiet de lucht in op het moment.
Wat hem de laatste tijd lijkt te fascineren is puzzelen.
Niet dat hij daar zelf mee komt. Hij verzint zelf niks.
De andere jongens waren altijd van "Pap, mogen we dit?" "Pap, mogen we dat?" Maar Maus is meer van "Oh, wil ik puzzelen?"
En ik dan van:
"Ja Maus, je wilt heel graag puzzelen!"
"Oh, wil ik dat?"

Maar wanneer we bezig zijn raakt hij - in het begin nog alle kanten op meanderend met zijn ogen - langzaamaan echt geconcentreerd. En krijgt hij een doelbewustheid die hij eigenlijk verder nooit vertoond.
Dat wil zeggen, bedenk ik me al schrijvend, wel bij sommige computerspelletjes. Maar daar uit het zich niet zo rustig.
In ieder geval, ik ga er van uit dat het goed is voor zijn hersenen, dat er zich wat rustiger banen ontwikkelen in dat warhoofd van mijn jochie. Dat het zoeken van visuele patronen verwant is aan begrip. Dat hij misschien ook andersoortige patronen gaat herkennen. Conceptuele patronen.
Je hoopt maar wat af als vader.

Dus maken we nu bijna elke avond samen een puzzel.