vrijdag 3 juni 2022

Ehrenfest be damned!

Maus in het bos - c Jenne Bleyenburg
Anna is Anna. Op haar stoel, haar jurk net wat te ver omhoog, haar mond net niet ver genoeg open, haar haar saai in een knotje, alleen maar om aan te geven waar ze aan de bovenkant ophoudt. Zo zegt ze dat zelf. Hier stop ik, en dan legt ze haar hand op haar hoofd. Woelt haar haar door de war.

Hier stop ik.
Aan het einde van mijn vingers, waar mijn voeten de grond, waar mijn jurk begint.
Ze was, toen ze kleiner was, altijd muisstil. We dachten eerst dat ze niet kon praten, maar later, veel later vertelde ze mij een keer dat ze als kind dacht dat je woorden maar één keer kon gebruiken. Meestal zat ze als een slakkenhuis opgekruld op haar krukje, te neuriën, haar pop te kammen. Dagenlang, tot haar pop geen haar meer over had. Soms kocht ik dan maar een andere pop, sneed daar de bovenkant met haar en al af, en plakte dat bovenop haar pop wanneer ze sliep. En dan ging ze de volgende morgen gewoon verder met kammen. Alsof het heel normaal was, dat het haar in een nacht weer terug groeide. Kammen, kammen, neuriën, kammen. Tot daar ook weer al het haar af was. Haar pop heeft wel vijf extra lagen huid bovenop haar hoofd, een soort jaarringen als je haar door zou zagen (maar dat doe je natuurlijk niet) vol gaatjes waar de haren hebben gezeten.
Die pop heeft ze nog steeds. Manilusem. Zo heet ze. De pop bedoel ik, Anna niet, natuurlijk.
We moesten vaak om haar lachen, toen ze nog een klein meisje was. Omdat ze domme dingen deed. Grappige domme dingen. Water in haar schoenen gieten met het gietertje dat ze van mijn vader had gekregen, en daarna huilen omdat ze natte voeten kreeg. De vis van Selma vrij laten in het bos omdat ze bang was dat hij duizelig zou worden in zijn kom.
God, wat was Selma boos.
(Hoe heette die vis ook al weer....)
Ze vond niks fijner dan in de moestuin zitten wanneer het geregend had, in een plas, en zichzelf helemaal insmeren met de klei. Tot ze eruitzag als een kleine Golem, en het bad verstopt raakte wanneer ik haar weer probeerde schoon te krijgen.
Ze was een mooi meisje.
Maar verwarrend. Ik had altijd plezier wanneer aardige oude dametjes haar aanspraken in het park. Omdat zo'n goedbedoeld gesprek "Goh meisje, wat heb jij een mooie strik in je haar" al vaak na een zin of twee volkomen van het spoor raakte.
"Je hebt zelf een strik in je haar!"
"Maar meisje, ik heb toch geen strik. Kijk maar, ik heb krullen."
"Ik heb ook krullen."
"Jij hebt geen krullen toch. Maar dat is niet erg hoor, je hebt prachtig haar."
"Mijn pappa slaat vissen dood."
"Oh?"
En dan een wat onrustige blik naar mij.
"Met een platte stok."
"Oh, is je pappa visser?"
"Nee, hij slaat vissen dood. En hun ogen rollen er dan uit."
Meestal redde ik de verwilderde dame dan met een grap:
"Het is een vreemd kind, zoals u hoort. Ik heb haar gevonden in een doos."
Of
"We hebben haar gevonden in het bos. We denken dat ze door de wolven is opgevoed."
Mijn mooie, maffe meisje.
Maar nu is ze groot, en ik oud. Nu lachen de kinderen niet meer om haar. Nu vinden ze haar een beetje eng, zoals ze met haar haar alle kanten op, en haar ogen als spleetjes, naast me voortwaggelt.
Malle Detze.
Ik weet niet waarom de kinderen haar Detze zijn gaan noemen. Ze heet gewoon Anna.
En ik ben niet sterk genoeg. Niet sterk genoeg meer om haar nog op mijn schouders te tillen en rond te rennen om haar aan het lachen te maken. Hikkend van het lachen. Of haar met een grote zwaai op het bed gooien, wel honderd keer, tot mijn armen er zeer van deden.
Ik ben te oud. (Ik moet huilen wanneer ik dit schrijf. Ik wil niet oud zijn en dood gaan. Ze gaat daar niets van snappen. Waar ik blijf. Waarom ik niet meer kom. Ik wil haar nog zo graag met een boog op een stapel matrassen...)
Hoe graag zou ik dat willen.
En eigenlijk zou ik willen dat ze iets dommer was dan ze is, dat ze het nog iets minder goed zou snappen.
"Ik ben malle...."
Ze zit daar maar, op haar stoel. Droevig of boos of eenzaam. Ze kan het nooit zo goed vertellen. Omdat ze weet dat ze niet krijgt wat de anderen krijgen. Dat ze niet kan wat de anderen kunnen. Dat zij alleen maar poppen en geen babies. Dat zij geen eigen huis, met een theepot, en een man die het gras maait (waarom haar dat zo fascineert heb ik nooit begrepen). Een man met een baard, net als haar zus.
Ik zou haar zo graag nog even op willen tillen en haar hoofd op mijn schouder, rondjes door de kamer en tegen haar fluisteren dat alles goed komt. Dat alles goed komt, kleine Anna.
Maar het komt niet goed. Het komt nooit goed.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten