dinsdag 7 juni 2022

Astronaut

 Mijn derde zoon is een soort astronaut. Hij beschouwt zijn eigen lichaam meer als een pak dan als iets wat hij zelf is.

Ik maak me vaak zorgen dat hij te ver gaat, te  hoog vliegt, zonder na te denken weg zweeft, als een ballon na een al lang afgelopen kinderfeestje. Dat hij niet meer terug kan keren naar hier, naar de aarde. Naar de bomen, de auto's, de vogels zonder naam. En naar mij, en naar zijn broers.

Hij is een astronaut die ergens tussen zijn eigen geest en de wereld in reist. En verdwaalt. Hoewel je het eigenlijk geen verdwalen kunt noemen wanneer er nergens een weg is of een plek om aan te komen.

Ook de berichten die hij stuurt zijn verontrustend en niet altijd begrijpelijk. Het lijkt alsof de woorden door elkaar heen lopen, als waterverf, vervormd door statische interferentie. Als een radio net naast de zender. En als ik hem iets vraag, lijken zijn antwoorden antwoorden op vragen die ik hem weken geleden heb gesteld, of vragen die ik hem pas over een jaar of twee zal stellen.

Soms ben ik dan, als ik met hem aan het praten ben, bang dat ik hem nooit meer zal kunnen bereiken. Dat iemand, een verontrustend eng geslepen iemand, binnen in hem is gaan wonen, daar op één of andere manier terecht is gekomen, op de vlucht voor iets gevaarlijks, iets met klauwen en snijtanden en vreemde apparaten om de tijd mee om te keren, dat die iemand hem heeft weggegooid en zijn stem opgenomen, of een bandje of een geheugenstick, en mijn vragen probeert te beantwoorden met samples van die opnamen. Maar dat dat wezen in hem dan niet een correcte combinatie van woorden kan vinden.  In de haast om te antwoorden maar wat aanrotzooit, bang dat ik erachter zal komen dat hij daar is gaan wonen. In mijn zoontje.

En dan alleen maar woorden.
Betekenisloze woorden.
Woorden als muggen. 

Tot nu toe keert hij altijd terug, mijn zoon. Van waar dan ook. Van overal waar hij niet geweest is.
Dan zie ik dat zijn ogen mij zien. En dat hij een kind is, een klein kind. Een jongen met haar en vingers en een neus en voeten en kleren die net iets te groot, een hemd achterstevoren, een sok maar half aan. Geen drukpak, geen slangen, geen oneindige lege ruimte tussen ons in.

Dan kroelt hij tegen mij aan, kruipt op mijn schoot. Net als zijn broers een paar jaar eerder. Kietel me papa, kietel me! Gooi me in de lucht!

Dan gaan we naar de slaapzolder (we slapen daar met  zijn vieren, alle jongens en ik) en maak ik een hoge stapel van alle matrassen en kussens. En als de stapel hoog genoeg is, dik genoeg, pak ik hem op en smijt hem met een grote boog er boven op. Poef!
Dan rolt hij om, staat op, en rent weer naar me toe. "Nog een keer!"
Honderdduizend keer. 

Niets leuker dan een kraaiend kind hoog in de lucht te gooien.

Maar nooit te hoog.

Omdat hij nogal zwaar wordt de laatste tijd.

En je weet nooit hoe lang hij daar blijft......


Maus - c Jenne Bleijenburg



Geen opmerkingen:

Een reactie posten